Gedicht
Een gedicht is een tekst waarbij de schrijver goed heeft nagedacht over de manier waarop hij de woorden en de zinnen van de tekst opschrijft. Een gedicht kan heel kort zijn of heel lang. Een gedicht kan overal over gaan. Er zijn gedichten die voor een speciale gelegenheid worden geschreven. Er zijn ook gedichten die geschreven worden omdat de schrijver creatief om wil gaan met de taal. Iemand die gedichten schrijft noem je een dichter.
Opdracht:
Draag het gedicht de Koeterwaal voor, maak er een audiofragment van (telefoon-Teams-chat-microfoon) stuur deze via de Teamschat aan je docent en maak er een tekening bij!
Als het je niet lukt maak je de opname bij de volgende opdracht, oefen goed!
Jabberwocky
by
Lewis Carol
‘Twas brillig, and the slithy toves
Did gyre and gimble in the wabe:
All mimsy were the borogoves,
And the mome raths outgrabe.
‘Beware the Jabberwock, my son!
The jaws that bite, the claws that catch!
Beware the Jubjub bird, and shun
The frumious Bandersnatch!’
He took his vorpal sword in hand:
Long time the manxome foe he sought—
So rested he by the Tumtum tree,
And stood awhile in thought.
And, as in uffish thought he stood,
The Jabberwock, with eyes of flame,
Came whiffling through the tulgey wood,
And burbled as it came!
One, two! One, two! And through and through
The vorpal blade went snicker-snack!
He left it dead, and with its head
He went galumphing back.
‘And hast thou slain the Jabberwock?
Come to my arms, my beamish boy!
O frabjous day! Callooh! Callay!’
He chortled in his joy.
‘Twas brillig, and the slithy toves
Did gyre and gimble in the wabe:
All mimsy were the borogoves,
And the mome raths outgrabe.
Koeterwaal
Nicolaas Matsier
Het schiewert en de glappe muik
Graffelt zich in de vijchten
Maar heel sloef was de rontelguik,
En strave woelen krijgten.
'Hoed voor de Koeterwaal je, zoon!
Zijn scherp gebit, zijn reuzenzwaai!
Vermijd het Dubdubdier, verschoon
De glurieuze Beffesnaai!'
Hij nam zijn worpel zwaard ter hand
En speurde bij de Plingplongboom,
Maar niemand bood hem tegenstand,
En zo stond hij in kroom.
In ruffig denken trof hem daar
De Koeterwaal, met vlammend oog,
Die zwingend door het groene vlaar
Hem worvelend bevloog.
Daar ging zijn zwaard: van hup en hop,
Van zig en zag en zoef!
Dood bleef het monster--en de kop
Keek wel een beetje droef.
'Is hij ontzield, de Koeterwaal?
Werp aan mijn borst u, lieve deugd!
O kostbaarlijke dag! Kaneel! Kanaal!'
Hij gnuivelde van vreugd.
Het schiewert en de glappe muik
Graffelt zich in de vijchten
Maar heel sloef was de rontelguik,
En strave woelen krijgten.
Written in 1994.